Gewoon een maandagmorgen?

Je slaapt heel diep. Ergens in de verte hoor je een hoog irritant gepiep. Je probeert het te blokken uit je systeem. Als dat niet lukt, sla je met je ogen stijf dicht geknepen met je hand ergens op het nachtkastje. Gelukkig, het piepen stopt.
Een kwartier later schrik je wakker. Was dat irritante gepiep niet de wekker? Je zit meteen rechtop en kijkt op de klok. Sh*t. Nu heb je nog maar een half uur om op school te komen.
Snel pluk je iets van je bedolven-onder-de-kleding-stoel, gooit een plens water over je gezicht, doet een poging om op de trap zonder te vallen je kleding aan te trekken, wat natuurlijk mislukt en grist wrijvend over je toch wel pijnlijke knie wat broodjes uit de vriezer. Op school gooi je daar wel wat van die over-de-datum-hagelslag, want nog van het paasontbijt van vorig jaar, op.
You’re good to go.

Met een rood een bezweet hoofd van het snelle fietsen kom je op school aan. De teamkamer is helemaal leeg. Ja, ook de tafel waar normaal gesproken kannen met thee en koffie op al je collega’s staan te wachten. De conciërge begroet je met een ‘Het koffiezetapparaat is stuk’. ‘O nee’, zeg je. #%^&*), denk je.

Je loopt snel naar je klas, want de kinderen komen er aan. Een van de ouders wijst je doodleuk op een vlek op je gekreukelde blouse. ‘Laat geworden zeker gisteren?’ grapt de vader. Schaapachtig lach je terug. Je zegt maar niet dat het een kotsvlek van je jongste, een verfvlek van het voorbereiden van je knutsel of een morsvlek van jezelf van gisteren is.

Als je omkijkt zie je dat de jongste van de klas vast begonnen is met verven. Helaas heeft hij niet, zoals het hoort, een kwast gepakt om op het papier op het verfbord te schilderen. Nee, hij heeft alle bakjes verf over zijn handen, het haar van zijn buurvrouw en de grond gegooid.

Als alles is opgedweild en schoon geschrobt doe je de kring in sneltreinvaart, des te eerder kan je met je klas buiten spelen. Kun je zelf eindelijk even op adem komen.
Rustig aan doen zit er helaas niet in met alle ‘ju-uf of mee-ee-ster, hij (of zij) doet gemeeeeeen’-ruzies die op te lossen zijn. Blijkbaar zijn alle kinderen uit je klas ook met het verkeerde been uit bed gestapt.

Je loopt met je klas weer naar binnen. Het wordt nu toch echt eens tijd om gewoon les te geven. Een van de blonde meiden komt naar je toe. ‘Ik voel me niet zo lekk…’ En flats, een grote stroom spuug schiet over de vloer, de muur en de jassen van de andere kinderen uit je klas. ‘Goh, voelde je je niet zo lekker?’, brom je. Je kijkt op je horloge. Het is nog maar 10.00 uur.